maandag 16 mei 2011

Requiem voor een ekster


Op zaterdagmorgen tufte ik met mijn auto door Amsterdam-Noord om zoonlief op te halen na een honkbalwedstrijd. Langs de lange, rechte weg stonden de grote bomen aan weerszijden er fraai bij, op deze zonnige, zij het ietwat frisse lentedag. In de verte hipte een ekster over de weg. Hij stopte met hippen.

Er moet zich iets buitengewoons interessants hebben afgespeeld op het wegdek. Misschien zag hij iets glimmen op het asfalt, eksters staan tenslotte bekend om hun fascinatie voor glanzende voorwerpen. Ik zag het in elk geval niet- maar de ekster verroerde geen vin. En dat terwijl ik toch rap naderbij kwam, uiteraard met inachtneming van de maximaal toegestane snelheid van 50 kilometer per uur.

Duiven hebben de irritante gewoonte om op het aller- allerlaatste moment weg te vliegen, bijvoorbeeld als je met je fietsje door de stad stiefelt. Ik krijg zelfs vaak de indruk dat ze het zo laat doen om me te jennen, maar dat zal wel niet.

Als de ekster zich het vege lijf wilde redden moest hij nu, nu, NU wegvliegen. Maar dat deed hij niet.  

Ik  plette de vogel niet, want ik zag hem in de achteruitkijkspiegel over de weg tuimelen.  Misschien is ‘tuimelen’ het verkeerde woord deze context. Ikzelf denk dan in eerste instantie aan een vrolijk tafereeltje, iets met kaboutertjes die gierend van de lach een groene heuvel afrollen, of zoiets.

Misschien leeft ‘ie nog, dacht ik bij mezelf. Hij bewóóg nog wel (ik refereer hier aan het tuimelen) . Maar op de terugweg zagen we ‘m liggen. De roze smurrie op de weg was veelzeggend. Ik had nooit eerder een dier aangereden en voelde me een klein beetje een moordenaar.

De honkbalwedstrijd werd gewonnen met 6-5.