vrijdag 1 juli 2011

Het jongetje met de vogel

Gisteren kuierde ik op mijn gemak door het zonnige Utrecht, op weg naar een cafeetje in de stad. Het werk zat erop en ik had wel een biertje verdiend. Ik stopte even voor het gerechtsgebouw om een telefoontje te plegen. Terwijl ik daar al bellend over het plein drentelde kwamen er 2 kinderen aanlopen. Een jochie van een jaar of 6 en een meisje op blote voeten, iets groter dan het blonde jongetje. Zijn zusje, leek me.

Het jongetje had iets in zijn handen. Voorzichtig had hij ze in een kommetje gevouwen, en ik herkende die houding van vroeger. Als ik als kind een vlinder ving hield ik mijn handen precies zo. Om een kostbare, maar tere schat te beschermen. Nieuwsgierig geworden liep ik naar de kinderen toe. Het was een vogeltje. Een jonge mus, die kennelijk niet kon vliegen (anders had hij zich niet laten oppakken, neem ik aan). De jongen opende zijn handen en het beestje nam plaats op zijn vinger.

- Kan die vogel niet vliegen?
- Nee. We hebben hem thuis gevonden, in de Bilt, en nu laat ik hem vrij.
- Wat een mooi vogeltje. Vond je het niet eng om hem op te pakken? Die vraag stelde ik omdat het mij wel eng leek, al was het nog zo’n onbetekenend diertje. (Ik ben een enorme schijter wat dat betreft; toen mijn zoon ooit een flinke vis aan de haak sloeg, liet ik het beest spartelen totdat een andere visser hem van het haakje haalde, zelf dorst ik het niet).
- Nee, ik niet. Ik vind het niet eng. Maar zij wel, zei hij, terwijl hij een knikje gaf in de richting van zijn zusje.
- Het knulletje maakte aanstalten om de jonge mus pontificaal op het plein neer te zetten, een nogal vogelonvriendelijke klinkervlakte.
- Je kunt hem beter hier neer zetten, bij het gras en de heg, zei ik tegen hem.
- Ja, goed idee. Ik kon aan zijn stralende gezicht zijn dat hij echt het beste met het vogeltje voor had, al schatte ik de overlevingskansen van de mus vrij laag in. Een vogel die niet kan vliegen..

Hij zette de mus onder de heg en de 2 verdwenen door de deur van een nabijgelegen huis. Het musje hipte hulpeloos over het gras en ik vervolgde mijn weg. Ik hoopte dat hij het zou redden.

maandag 16 mei 2011

Requiem voor een ekster


Op zaterdagmorgen tufte ik met mijn auto door Amsterdam-Noord om zoonlief op te halen na een honkbalwedstrijd. Langs de lange, rechte weg stonden de grote bomen aan weerszijden er fraai bij, op deze zonnige, zij het ietwat frisse lentedag. In de verte hipte een ekster over de weg. Hij stopte met hippen.

Er moet zich iets buitengewoons interessants hebben afgespeeld op het wegdek. Misschien zag hij iets glimmen op het asfalt, eksters staan tenslotte bekend om hun fascinatie voor glanzende voorwerpen. Ik zag het in elk geval niet- maar de ekster verroerde geen vin. En dat terwijl ik toch rap naderbij kwam, uiteraard met inachtneming van de maximaal toegestane snelheid van 50 kilometer per uur.

Duiven hebben de irritante gewoonte om op het aller- allerlaatste moment weg te vliegen, bijvoorbeeld als je met je fietsje door de stad stiefelt. Ik krijg zelfs vaak de indruk dat ze het zo laat doen om me te jennen, maar dat zal wel niet.

Als de ekster zich het vege lijf wilde redden moest hij nu, nu, NU wegvliegen. Maar dat deed hij niet.  

Ik  plette de vogel niet, want ik zag hem in de achteruitkijkspiegel over de weg tuimelen.  Misschien is ‘tuimelen’ het verkeerde woord deze context. Ikzelf denk dan in eerste instantie aan een vrolijk tafereeltje, iets met kaboutertjes die gierend van de lach een groene heuvel afrollen, of zoiets.

Misschien leeft ‘ie nog, dacht ik bij mezelf. Hij bewóóg nog wel (ik refereer hier aan het tuimelen) . Maar op de terugweg zagen we ‘m liggen. De roze smurrie op de weg was veelzeggend. Ik had nooit eerder een dier aangereden en voelde me een klein beetje een moordenaar.

De honkbalwedstrijd werd gewonnen met 6-5.

dinsdag 19 april 2011

Letting go


Vrienden. Ze verhuizen naar een andere wijk, een andere stad, een ander land, of zelfs een ander continent. Als het vlakbij is, ga je er langs help je mee iemand zijn bullen te pakken en in de verhuiswagen te proppen. ‘Wat hebben die gasten veel troep’, dacht ik laatst nog.

Het wordt lastiger als ze besluiten naar een zonnig mediterraans eiland, of gewoonweg het andere eind van de wereld te verhuizen. Meehelpen met dozen op de juiste plek te zetten zit er dan niet in. Je neemt afscheid en belooft plechtig elkaar ‘binnenkort’ op te zoeken. Maar wat komt daarvan terecht? In mijn geval bar weinig, moet ik bekennen.

En nu ga ik dan zelf verhuizen. Ver weg? Niet echt. Maar in ieder geval wel te ver om na mijn werk op een terras af te spreken en met wat maten een emmertje bier soldaat te maken. Of ad hoc te besluiten op zondagmiddag samen een potje voetbal te kijken. Ik hoop maar dat mijn kameraden niet zulke lakse honden zijn als ik, wanneer het aankomt op vriendschappen onderhouden. Hoe dan ook, ik ga er niet al te dramatisch over doen.

Dat ligt anders tussen mij en mijn zoon. Oké, hij is bijna 12, heeft schaamhaar, een vlassnorretje en beginnende acné, maar voor mijn gevoel is het nog maar zo kortgeleden dat ik zijn navelstreng doorknipte.

Ik heb het er knap lastig mee. Ouderlijke bezorgdheid en schuldgevoelens. Je vraagt er niet om, maar krijgt het toch. ‘Je moet ze loslaten op een gegeven moment, hé?’, kraaide een buurvrouw tegen me. Advies van een stokoud besje met haar dat geel is van de nicotine in een bloemetjesjurk met vieze vlekken. Maar daardoor niet minder waar. Sla een willekeurig suf boek of tijdschrift voor ouders open en je leest precies hetzelfde.  Ik doe mijn best. Alleen lukt het nog niet zo goed..

vrijdag 15 april 2011

De zwarte tante

Kinderen doen soms vreemde dingen, maar ik hield er als kleuter een wel zeer merkwaardige gewoonte op na. In 1971 ben ik 4 jaar oud. Midden in de nacht kruip ik uit mijn bed om in mijn pyjama de trap af te sluipen. Op kousenvoeten loop ik door de woonkamer. Wat ik doe? De klok stilzetten natuurlijk. Dat is trouwens zo’n ouderwets grote klok, waarvan je eerst een deurtje moet openen voor je de slinger kan stoppen.

Vervolgens versleep ik een stoel, die ik dan beklim, zodat ik met mijn vingertjes nét bij de pick-up van mijn vader kan. En dan zet ik altijd dezelfde plaat van Nina Simone op. De eerste optredens van DJ Koos. Spinnin’ the wheels of steel.. Echt wel.

Mijn vader had destijds een behoorlijke collectie vinyl, maar om een of andere reden haalde ik daar mijn neus voor op. Nina Simone en anders niets. De zwarte tante, noemde ik haar.

Uiteindelijk werden mijn ouders wakker en stopten me dan terug in bed. Uit met de pret.

Ik dis deze anekdote op omdat ik laatst een plaat heb gekocht van Nina Simone. Mijn eerste. Een paar weken geleden zette ik hem voor het eerst op. ’s Ochtends vroeg, voor ik naar mijn werk wilde gaan. En ik merkte ineens dat de tranen over mijn biggelden. Ik zat gewoon een potje te janken.

Het vibrato van die stem raakte me zó diep, dat allerlei onbewuste herinneringen ineens opborrelden. Heel bizar. Een mengeling van gelukzaligheid en intense melancholie. Mijn geheugen. Het blijft een ontembaar en grillig fenomeen..


vrijdag 18 maart 2011

Forens


Iedere werkdag weer zit ik in de trein naar Utrecht. ’s Ochtends heen en ’s avonds weer terug. Een tamelijk geestdodende routine. Samen met talloze andere reizigers gehaast het station binnen lopen, een beker koffie scoren, de trein halen. 

U kent het wellicht wel. Elke dag hetzelfde. Je zoekt wat afleiding. En omdat ik een tijdje terug ben gestopt met krantenlezen, ben ik nu volledig teruggeworpen op de boeken die ik in mijn tas stop voor ik vertrek. 

Het meenemen van die boeken is mooi, maar het consumeren van al die prachtige literatuur is natuurlijk vers twee. Soms lukt het me om geconcentreerd te lezen. Maar vaak genoeg ook zit ik een beetje suffig uit het raam te turen.

Dan zie je die kaarsrechte sloten aan je voorbij glijden. Glanzend zilveren strepen die de groene velden doorklieven. Dieren in het veld. Veel vogels. Vreemd genoeg vaak zwanen. Die verwacht je eerder op het water. Met een borst grauw van de modder zoeken ze naar eten, veronderstel ik. Ze zijn bijna altijd met z’n tweetjes. Heel gewone dieren eigenlijk. Niks bijzonders aan. 


Vroeger was ik báng voor die beesten. Ik ben ooit door eentje gebeten toen ik hem brood wilde voeren op de kinderboerderij. Ik was toen nauwelijks ouder dan een jaar of vijf. Wat een kutbeest, hé? Don’t bite the hand that feeds you. Maar daar had dit exemplaar kennelijk nog nooit van gehoord. Ik trouwens ook niet. Maar ik was zogezegd pas vijf jaar oud. Of kende u dat spreekwoord al wel toen u zo oud was? Nou dan. Je kan toch niet van een vijfjarig kind verwachten dat ‘ie Engelse spreekwoorden kent? Wat is me dat nu..

Waarschijnlijk is die zwaan dood, het is immers al zolang geleden. Aan de andere kant hoorde ik laatst over een albatros van 68 jaar oud. Die hadden ze ooit geringd, geloof ik. Ik wist niet dat vogels zo oud werden. U?


Ik dwaal af. Want ik wilde het over iets heel anders hebben. Maar wat ook alweer? Ik weet het bij god niet meer. Mocht het me te binnen schieten, dan bent u de eerste die het hoort.

maandag 28 februari 2011

Maandag


Haast, haast, haast..

Het is maandag en ik ben vrij vandaag. Eindelijk tijd om de glanzende bijlage van de zaterdagkrant door te bladeren. Komt u daar aan toe in het weekend? De krant lezen? Ik niet hoor. De column van Youp als ik mazzel heb, maar daar houdt het wel mee op.

Het lijkt wel of ik tegenwoordig nergens meer tijd voor heb. Neem nou zo’n ‘vrije’ dag. Al om 8 uur vanochtend kreeg ik op mijn donder van de mondhygiëniste omdat ik te dunne tandenstokers gebruik. Nu ben ik thuis en lepel ik een bak yoghurt met muesli weg. Ik tik een blogje. Als ik daarmee klaar ben moet ik me alweer melden bij de schoolarts van zoonlief, die vervolgens thuiskomt.

Wat staat er verder nog op het programma? Het huis een beetje opruimen, afwassen, wat boodschapjes doen, koken, eten, en dan de dag doornemen met mijn eega. ‘Ben je nu weer niet naar de sportschool geweest?’, vraagt ze dan. Om er enigszins verbaasd aan toe te voegen: ‘Je had toch vrij vandaag?’ Ze zegt het heel lief hoor, maar ze bedoelt natuurlijk eigenlijk dat ik een luie hond ben met een zwembandje dat van geen wijken weet. Tja. Ik sta erbij met m’n mond vol tanden (zonder tandsteen, dat wel).

Ach, dat gejakker. Word ik een zeurende ouwe vent? Ik geloof het wel. Nu al. Wat moet dat niet worden over 30 jaar. Een nors kijkende, bedaarde bejaarde? Of een kwijlende seniele gek, die raaskallend zijn eigen stront tegen de muren van het verzorgingstehuis smeert, en de arme verpleegsters tot waanzin drijft. Dat kan natuurlijk ook, hé? Ik ga mijn sporttas maar snel even inpakken. Ik vind vast nog wel ergens een gaatje in de agenda..

dinsdag 18 januari 2011

Spiel mir das lied vom tod (1)

Daar liepen we dan. Het werd rap donkerder, en het sneeuwde nog steeds. Terwijl er  al minstens een halve meter lag. Ja, ik had ons weer eens flink in de nesten gewerkt met mijn idiote plannetjes.

Tuurlijk, thuis in ons behaaglijk warme appartementje leek die winterse wandelvakantie in de Eifel een puik idee. Maar hier ontpopte dat idee zich tot een loodzware, zeg maar gerust hachelijke onderneming.

Door de hevige sneeuwval zagen we amper een hand voor ogen. Ik zette mijn hoofdlampje op en we ploeterden verder door het ineens helemaal niet meer zo aantrekkelijke winterwonderland. Langs steile hellingen, over een glibberig, onzichtbaar pad. Ik begon te beseffen dat als het echt donker zou worden, we in reëel gevaar verkeerden.

Net toen ik nog maar eens ‘nooit meer!’ wilde vloeken, hoorde ik mijn eega hijgend zeggen:
-       ‘Zeg, zie ik daar lichtjes?’
-       ‘Verdomd, je hebt gelijk’, zei ik. ‘Het lijkt wel kerstverlichting.’

Na nog eens 200 meter kon ik bevestigen dat het ook een kerstboom wás. Een oerduitse, degelijke, heerlijke kerstboom. We hadden het gehaald. Aan de rand van het dorp had zich een groepje mensen verzameld rond een vuurkorf die een aangename warmte verspreidde..